Opdracht: Waarnemen en zien

Zoals je in de les hebt gezien kun je met proefjes aantonen hoe het oog werkt. Ook nu ga je met behulp van vragen en ''proefjes'' de werking van het oog doorgronden. Met behulp van deze herhalings- en toepassingsopdracht leer je de materie van paragraaf 6.1. en 6.2 nog beter kennen.

Opdracht: Lees de tekst en maak de vragen. Deze bespreken we straks klassikaal.

Na afloop van deze opdracht kun je:

  • Beschrijven waarom het pupilreflex een negatief terugkoppelingssysteem is
  • Beschrijven wat ''mouches volantes'' zijn en hoe ze ontstaan
  • Beschrijven dat dieptezien het resultaat is van stereozien én interpretatie door de hersenen
  • Beschrijven dat door de werking van de fotoreceptoren nabeelden ontstaan
  • Uitleggen dat onze hersenen beelden kloppend maken.

1. Pupilreflex

Je hebt in paragraaf 6.1 geleerd dat het pupilreflex de hoeveelheid licht regelt. Het pupilreflex wordt ook wel een negatief terugkoppelingssysteem genoemd.

Vraag 1: Waarom wordt dit zo genoemd?

Hint: Op de volgende link wordt met behulp van een animatie uitgelegd hoe het pupilreflex werkt. Klik op deze link en kijk of je antwoord klopt.

2. Mouches volantes

Ooit op een zonnige onbewolkte dag naar de lucht gekeken? De kans is groot dat je dan deze objecten hebt gezien. Deze objecten worden ook wel ''mouches volantes'' genoemd. Het zijn eiwitten en celresten die zich voor je netvlies bevinden.

Vraag 2: In welk deel van het oog zullen deze eiwitten en celresten zich bevinden?
Vraag 3: Hoe komt het dat je ze alleen ziet bij hoge lichtintensiteit?

3. Dieptezien

Je hebt in je boek gelezen dat je diepte ziet, doordat je met twee ogen kijkt:

Je ogen krijgen beelden binnen onder een verschillende hoek. Doordat de hoek en dus het beeld verschillen zie je diepte. Het is je misschien opgevallen dat er in dit verhaal iets ontbreekt. Als je met één oog kijkt zie je namelijk nog steeds diepte. Er zijn nog andere manieren waarmee je hersenen diepte kunnen waarnemen:

De eerste ken je van de tekenles. De trucs die je gebruikt om diepte te krijgen in je tekening gebruiken je hersenen ook. Bijvoorbeeld: Als een object verder weg staat teken je het kleiner. Zo neem je ook waar. Als je van een object weet dat het groot is, maar je ziet het klein, dan registreren je hersenen dat als verder weg. Ook andere dieptekenmerken uit de tekenles gebruiken je hersenen om diepte te schatten. Dit zijn bijvoorbeeld dieptekenmerken als schaduw, bedekkingen door andere voorwerpen etc.


Wanneer clues ontbreken weten je hersenen het object niet te plaatsen. Kijk naar onderstaande object. Als je er lang naar kijkt zul je merken dat het vierkant van voor naar achteren springt. Door het ontbreken van clues weten je hersenen het vierkant niet te plaatsen.








De tweede manier ken je vanuit de trein of auto. Als je over de snelweg rijdt met zal het je opvallen dat de bloemen in de berm nauwelijks te zien zijn als aparte bloemen. Ze flitsen voorbij. Dat komt omdat ze ook snel over je netvlies bewegen. Echter, naar de boom in de verte kun je minutenlang bekijken, want het verschuift maar langzaam over je netvlies. Juist door het verschil in snelheid weten je hersenen dat die boom verder weg is dan de bloemen in de berm.

Samenvattend: Je kunt dus diepte zien door:



  1. Je hersenen die beelden vanuit 2 ogen vergelijken

  2. Dieptekenmerken als perspectief, schaduw en overlap.

  3. De snelheid waarmee objecten over je netvlies schuiven.


Op onderstaande link staat een filmpje. Hier worden hersenen voor de gek gehouden.

Vraag 4: Probeer of je met de bovenstaande kennis het filmpje kunt verklaren.

http://www.youtube.com/watch?v=5ic7QGjGEX8


Lees verder op de pagina het stukje ''Hint'' als je er niet uitkomt.

4. kleuren zien

In paragraaf 6.1 bron 9 staat de lichtgevoeligheid van drie typen kegeltjes weergegeven. Deze drie typen kegeltjes zijn gevoelig voor golflengtes in hun eigen gebied. Dit kun je zien in de grafiek van het plaatje. Als licht met een golflengte tussen 450-490 op je netvlies valt zullen de kegeltjes reageren die gevoelig zijn voor deze golflengte: je ziet dus blauw.
Omdat de gebieden overlappen kun je meer dan drie kleuren zien.




Vraag 5: Welke kegeltjes reageren als er licht met golflengte 580 nm op je netvlies valt?
Vraag 6: Welke kleur neem je dan waar?

5. Verwerking hersenen

Je hersenen maken complete beelden van wat via je oogzenuw binnenkomt. Dit blijkt ondermeer uit het onderstaande plaatje. Lees onderstaande tekst:





Je hersenen zorgen er dus voor dat het plaatje klopt. Nog zo één: Waarschijnlijk zie je eerst gewoon een vierpotige-olifant.



6. Fotoreceptoren

Je fotoreceptoren (kegeltjes en staafjes) reageren met het licht. Het pigment in de receptoren valt uit één. Daarna duurt het enkele seconden voor het pigment zich hersteld heeft.

Als je op onderstaande link klikt gebeurd het volgende:

Vraag 8: Verklaar wat je ziet met je kennis over de werking van fotoreceptoren.

Vraag 9: Zie overdag zwart en wit met je kegeltjes of je staafjes?

Hint: Diepte zien


De kamer waarin de personen zich bevinden is anders opgebouwd dan een gewone ''vierkante'' kamer.

eindtermen eindexamen

Uiteindelijk werk je naar het centraal eindexamen toe. Daarvoor moet je van de ogen uiteindelijk weten:

190 de werking van de ogen beschrijven en het totstandkomen uitleggen van:
• accommodatie;
• zien van kleuren en contrasten;
• de pupilreflex;
• zien van diepte;
waarbij gebruik kan worden gemaakt van een afbeelding van de bouw van de ogen.